Kennelijk onzorgvuldige en onredelijke houding leidt tot toepassing dwangsomregeling RvVb

In een opmerkelijk arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 19 september 2024 met nr. 2223-RvVb-0819-A, besluit de Raad haar bevoegdheid om een dwangsom op te leggen ex artikelen 37 en 38 van het DBRC-decreet te benutten.

De concrete casus kent een (zeer) lange historiek en leidde al tot vernietigingsarresten in 2019, 2021 en 2023, waarbij alle eerdere weigeringsbeslissingen van de verwerende partij werden vernietigd. Twee particulieren willen hun woning omvormen tot een toeristisch verblijf. Ze vragen daarom in 2017 de functiewijziging van het pand van wonen naar toeristisch logies zonder bijkomende werken. Het gaat dus louter om het wijzigen van de functie. De deputatie weigerde de vergunning al in 2018 omdat de toeristische functie teveel overlast zou veroorzaken voor de omgeving. Vasthouden aan deze feitenbeoordeling van de kenmerken van de woning en de onmiddellijke omgeving zelf, leidt volgens de Raad telkens tot een nieuw zorgvuldig onderbouwde motivering.

Door verzoekende partijen wordt gevraagd om het bevel op te leggen om binnen één maand een nieuwe (vierde) herstelbeslissing te nemen, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van 1.000 euro per dag vertraging en om daarbij effectief rekening te houden met de overwegingen van de Raad in deze vernietigingsarresten, op straffe van het verbeuren van een dwangsom van 50.000 euro per keer dat verwerende partij hiermee geen rekening houdt.

Artikel 37 DBRC-decreet stelt expliciet dat de Raad over de mogelijkheid beschikt om te bevelen een nieuwe beslissing te nemen, waarbij ze als voorwaarde kan opleggen dat welbepaalde onregelmatige of kennelijk onredelijke motieven niet bij de totstandkoming van de nieuwe beslissing mogen worden betrokken. De Raad kan daarbij in het vernietigingsarrest, op verzoek van een partij en ten voordele van deze partij, een dwangsom opleggen aan verwerende partij, zolang deze niet voldoet aan een bevel met toepassing van artikel 37 DBRC-decreet.

De dwangsomregeling zelf wordt verder vorm gegeven in artikel 38 DBRC-decreet.

De Raad stelt vast dat uit de historiek van het dossier en de beoordeling zou blijken dat verwerende partij zich kennelijk onzorgvuldig en onredelijk gedraagt doordat ze bij de beoordeling van de verenigbaarheid van het project met de goede ruimtelijke ordening in haar achtereenvolgende weigeringsbeslissingen meermaals feitelijk abstractie maakt van het standpunt van de Raad in zijn vernietigingsarresten, die gezag van gewijsde hebben, en blijft vasthouden aan motieven die door de Raad gebrekkig zijn bevonden.

De Raad koppelt hieraan een dwangsom van 10.000 euro, die kan worden verbeurd als de Raad in een navolgend vernietigingsarrest vaststelt dat verwerende partij haar vierde herstelbeslissing opnieuw steunt op weigeringsmotieven die door de Raad in zijn achtereenvolgende vernietigingsarresten gebrekkig zijn bevonden.

Previous
Previous

Publicatie aanduiding watergevoelige openruimtegebieden

Next
Next

Niet (tijdig) meedelen van informatie is aflopend en geen voortdurend misdrijf