Procedureslag kan overmacht zijn bij toepassing zonevreemde basisrechten

In een arrest van 25 januari 2024 met nr. RvVb-A-2324-0393 gaat de Raad voor Vergunningsbetwistingen dieper in op de toepassingsvoorwaarden van de zonevreemde herbouwmogelijkheden uit artikel 4.4.21 VCRO en de toepassing van de notie ‘overmacht’.

Voor de herbouw van de zonevreemde woning, die door een brand vernietigd was, werd beroep gedaan op artikel 4.4.21 VCRO. Cfr. dit artikel kunnen herstelwerken worden vergund in afwijking van de bestemmingsvoorschriften, als een zonevreemde woning vernield of beschadigd is door een vreemde oorzaak die de eigenaar niet kan worden toegerekend en voldaan is aan vier voorwaarden.

Een van de toepassingsvoorwaarden luidt dat de woning in het jaar voorafgaand aan de vernieling of beschadiging daadwerkelijk werd bewoond, hetgeen niet mogelijk bleek door een aanslepende gerechtelijke procedure. De Raad oordeelt hierover concreet als volgt:

‘Waar de verzoekende partij stelt dat de rechtsfiguur ‘overmacht’ geen toepassing kan vinden in de beoordeling van de aanvraag omdat artikel 4.4.21 VCRO dit niet (expliciet) voorziet, verliest zij uit het oog dat dit een algemeen rechtsbeginsel vormt dat inhoudt dat niemand tot het onmogelijke is (of kan) gehouden (worden). Ook het Grondwettelijk Hof bevestigde meermaals dat het een algemeen rechtsbeginsel is dat de strengheid van de wet in geval van overmacht kan worden gemilderd (oa GwH 4 april 1995 nr. 32/95).’

En nog:

‘Pas met dit arrest van 2 oktober 2018 kreeg de tussenkomende partij dus definitief duidelijkheid over de eigendomsrechten van de intussen reeds meer dan twee jaar voordien (in februari 2016) door brand vernielde constructie. De overweging van de verwerende partij dat “de jarenlange gerechtelijke procedure over de eigendomsrechten van de woning (buiten de wil van de familie X om) is de reden waarom de aanvrager geen belangrijke investeringen heeft uitgevoerd in het pand en de woning niet heeft bewoond” in aanmerking neemt en overmacht aanvaard. De verzoekende partij toont niet aan dat de beoordeling door de verwerende partij berust op foutief of onzorgvuldige feitelijke of juridische elementen, integendeel gaat zij zelf uit van een verkeerde premisse.’

Previous
Previous

Raad van State stelt bevoegdheidsverdeling op scherp

Next
Next

Overgangsmaatregelen stikstof verlengd voor hernieuwingsaanvragen