Raad van State schorst pop-upbar in agrarisch gebied: wat betekent dit arrest voor tijdelijke horeca-initiatieven?

Op 9 april 2025 schorste de Raad van State bij uiterst dringende noodzakelijkheid de tijdelijke drankvergunning voor een zomer pop-upbar in Maldegem. De beslissing werpt een scherp licht op hoe lokale besturen omgaan met tijdelijke horeca-initiatieven in zones die daar eigenlijk niet voor bestemd zijn, zoals agrarisch gebied.

 

Wat was het probleem?

 

De pop-upbar, die jaarlijks werd georganiseerd sinds 2020, kreeg opnieuw een drankvergunning voor de zomer van 2025. Buurtbewoners, die zich al jaren storen aan geluidsoverlast, mobiliteitsproblemen en privacyhinder, trokken naar de Raad van State. Hun belangrijkste bezwaren: de overdreven hinder, het feit dat de bar in agrarisch gebied ligt, en de gebruikte constructies (zoals terrassen, zitputten en een petanquebaan) zijn volgens een eerder gemeentelijk besluit expliciet niet vergund.

 

Ruimtelijk strijdige situatie

 

De Raad van State gaf de buurtbewoners gelijk: de zomerbar was een commercieel initiatief, dat volgens het gewestplan en de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) niet toelaatbaar is in agrarisch gebied. Het gemeentelijk pop-upreglement zelf bepaalt dat er geen vergunning mag worden verleend als een initiatief ruimtelijk niet verenigbaar is met de locatie. Toch werd ze verleend, en dat is volgens de Raad in strijd met het legaliteitsbeginsel. De gemeente wees de rechtspraak van de Raad over landschappelijk waardevolle agrarische gebieden (zie ons eerder blogbericht) van de hand omdat in dit verhaal het esthetisch criterium niet zou spelen. De Raad volgde dit verweer evenwel niet. Ook de weide die als parking zou worden gebruikt, is strijdig met de gewestplanbestemming volgens de Raad.

 

De Raad oordeelde over de ernst van het middel als volgt:

 

‘[…]

15. Voorshands wordt aangenomen dat het bestreden besluit – zoals iedere individuele overheidsbeslissing – moet kunnen worden ingepast in de bestaande regelgeving, zijnde niet alleen de rechtsregels die zijn uitgewerkt door de overheid die de beslissing heeft genomen, maar ook de verordenende bepalingen die uitgaan van andere bestuurlijke overheden. Dit lijkt een eis van het legaliteitsbeginsel, dat gebiedt te handelen volgens de wet, begrepen als het geheel van de normenhiërarchie.

 

Op het eerste gezicht kwam het op grond van dit beginsel aan de verwerende partij toe om na te gaan of de toegelaten pop-upbar ingepast kan worden in de bestemmingsvoorschriften voor het agrarisch gebied. Te dezen schrijft bovendien het gemeentelijk pop-upreglement uitdrukkelijk voor dat de

toelating moet worden geweigerd “indien een pop-upinitiatief ruimtelijk gezien

[…] niet toelaatbaar is”.

 

Krachtens het inrichtingsbesluit geldt in het agrarisch gebied het planologisch criterium dat het om landbouw moet gaan.

 

De exploitatie van een horecazaak is geen landbouwactiviteit en het parkeren van wagens is dat evenmin.

 

Het toegepaste gemeentelijk pop-upreglement omschrijft het toepassingsgebied ervan als de commerciële initiatieven voor de “uitbating van een horecazaak” (randnr. 5.2). De door de tussenkomende partij uitgebate zomerbar, lijkt volgens de gebruikelijke ruimtelijke-ordeningsterminologie gekwalificeerd te moeten worden als handel en (commerciële) dienstverlening.

 

De verwerende partij heeft in het collegebesluit van 25 februari 2020 zelf geoordeeld dat de terrassen en andere verhardingen waarop de zomerbar geëxploiteerd wordt “[i]n agrarisch gebied […] niet mogelijk [zijn]” (randnr. 4.2).

 

Dat de zomerbar met autoparking in het bestreden besluit nu wel mogelijk wordt geacht in agrarisch gebied kan op het eerste gezicht niet wettig worden verantwoord met de elementen waarop de verwerende partij zich beroept. Dat de aanpalende weide waarop de parking voorzien is, grasland betreft, lijkt immers niet mee te brengen dat deze parking inpasbaar is in de bestemmingsvoorschriften voor het agrarisch gebied. Tot slot lijkt uit het enkele feit dat de zomerbar (ook) mikt op fietsers niet te volgen dat de exploitatie van deze bar wettig beschouwd zou kunnen worden als “sociaal-cultureel of recreatief medegebruik” in de zin van artikel 4.4.4, § 1, eerste lid, VCRO.

[…]

 

Waarom is dit belangrijk?

 

Dit arrest is van groot belang voor lokale besturen en initiatiefnemers van tijdelijke horeca-activiteiten. Het bevestigt nog maar eens dat ook tijdelijke vergunningen inpasbaar moeten zijn in de ruimtelijke bestemming van een perceel. Enkel het feit dat iets ‘tijdelijk’ is, maakt het nog niet wettelijk toelaatbaar.

 

Wat nu?

 

De pop-upbar mag dit jaar niet doorgaan onder de huidige vergunning. Maar de boodschap is breder: gemeenten kunnen niet zomaar commerciële pop-ups inplanten in zones waar dit planologisch niet is toegelaten. Wie toch zo’n initiatief wil nemen, moet tijdig een geldige vergunning aanvragen en grondig nagaan of het perceel geschikt is.

 

Publieq advocaten stond in dit verhaal de buurtbewoners bij. Bij vragen, neem gerust contact op.

Next
Next

De wachtmuur zal blind zijn, of zal niet zijn