Gemeenteraadsbeslissing over zaak der wegen moet kunnen worden hersteld na vernietiging in graad van beroep
In een arrest van 18 januari 2024 heeft het Grondwettelijk Hof zich uitgesproken over 2 prejudiciële vragen die werden gesteld door de Raad voor Vergunningsbetwistingen middels arrest van 24 november 2022.
De prejudiciële vragen, die beiden de tekst van artikel 66, §6 van het Omgevingsvergunningsdecreet betroffen, peilden naar de verenigbaarheid van artikel 10 en 11 van de Grondwet en de lezing van artikel 66, §6 van het Omgevingsvergunningsdecreet omtrent de mogelijkheid van de gemeenteraad om na een vernietiging van haar beslissing over de zaak der wegen door de Vlaamse Regering om een herstelbeslissing te nemen.
Het Hof overweegt hierover als volgt:
‘Volgens het verwijzende rechtscollege moet de in het geding zijnde bepaling in die zin worden geïnterpreteerd dat in geval van een vernietiging van de beslissing van de gemeenteraad over de aanleg, de wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg door de Vlaamse Regering, de gemeenteraad is verhinderd een nieuwe beslissing over de zaak van de wegen te nemen. Die interpretatie is niet kennelijk onjuist.
[…]
In het licht van de in B.8 vermelde doelstellingen, is het evenwel niet pertinent dat de omgevingsvergunning in beroep van rechtswege wordt geweigerd als de Vlaamse Regering de beslissing van de gemeenteraad over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg heeft vernietigd. Een vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing over de zaak van de wegen impliceert immers niet noodzakelijk dat de aanvraag tot aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg niet kan worden goedgekeurd.
[…]
Indien dat mogelijk is in het licht van het vernietigingsmotief, dan verzet niets zich ertegen dat de gemeente een nieuwe beslissing neemt met herstel van de onwettigheid. Anders dan hetgeen de Vlaamse Regering in haar memorie opmerkt, is het daarbij irrelevant of de gemeenteraad in de vernietigde beslissing de aanleg of de wijziging van een gemeenteweg heeft goedgekeurd of afgekeurd.
In de interpretatie dat de in het geding zijnde bepaling voorziet in een weigering van rechtswege van de omgevingsvergunning bij een vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing door de Vlaamse Regering, zonder dat de gemeenteraad de kans heeft om daarover een nieuwe beslissing te nemen, leidt de in het geding zijnde bepaling niet tot een vereenvoudiging van de procedures en een administratieve lastenverlaging, nu zij tot gevolg heeft dat er een nieuwe omgevingsvergunningsaanvraag zou moeten worden ingediend. In die interpretatie zorgt de in het geding zijnde bepaling evenmin voor een volledige, rechtszekere en efficiënte rechtsbescherming, nu zij impliceert dat de aanvrager van een omgevingsvergunning niet alleen een beslissing over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van de gemeenteweg, maar ook een beslissing over zijn omgevingsvergunningsaanvraag wordt ontzegd. Bovendien strijdt de in het geding zijnde bepaling met de doelstelling van de decreetgever om de autonomie van de gemeenteraad met betrekking tot de zaak van de wegen te vrijwaren, nu zij tot gevolg heeft dat de eindbeslissing over de zaak van de wegen wordt genomen door de Vlaamse Regering en niet door de gemeenteraad.
In de interpretatie dat de woorden « of als de Vlaamse Regering de beslissing heeft vernietigd met toepassing van artikel 31/1 » impliceren dat de omgevingsvergunning in beroep van rechtswege wordt geweigerd als de Vlaamse Regering de beslissing van de gemeenteraad over de aanleg, wijziging, verplaatsing of opheffing van een gemeenteweg heeft vernietigd, zonder dat de gemeenteraad de kans heeft om daarover een nieuwe beslissing te nemen, is de in het geding zijnde bepaling niet bestaanbaar met de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.’
Hieruit volgt dat de automatische weigering van een omgevingsvergunning in administratief beroep na de vernietiging van de gemeenteraadsbeslissing in graad van beroep de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt. Het Hof steunt zich hiervoor op onder meer de bedoeling om de subsidiariteit en de administratieve vereenvoudiging te vrijwaren.
Dit zou anders afbreuk doen aan de autonome beslissingsbevoegdheid van de gemeenteraad.
Tegelijk oordeelt het Hof ook dat geen schending van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet voorligt, in de mate sprake is van een automatische weigering van een omgevingsvergunning in graad van beroep, nadat de gemeenteraad binnen de beslissingstermijn geen nieuwe beslissing of een negatieve beslissing over de zaak der wegen heeft genomen.
Concreet kan na een vernietiging van een gemeenteraadsbesluit over de zaak der wegen niet automatisch worden gekomen tot een weigeringsbeslissing in graad van beroep.
Het zal eerst aan de gemeenteraad toekomen om een nieuw besluit te nemen, waarna de Deputatie of de Minister zal beslissen over het verlenen van de vergunning.