Kosteloze grondafstand en (toekomstige) aanleg openbaar domein noodzaakt geen beslissing over de zaak der wegen
In een arrest van de Raad voor Vergunningsbetwistingen van 2 juni 2020 met nummer RvVb-A-1920-0887 wordt uitspraak gedaan over de noodzaak van een voorafgaande beslissing van de gemeenteraad over de zaak van de wegen bij een kosteloze grondafstand.
In casu is sprake van de oprichting van een appartementsgebouw met verschillende geveluitsprongen voorbij de rooilijn op verdiep. Er wordt voorzien in een kosteloze grondafstand, waarbij uit het aanvraagdossier en de inplantingsplannen duidelijk blijkt dat het voetpad in rode klinkers wordt aangelegd en voorbij de rooilijn ligt. De aanvraag voorziet dus ook in de aanleg van een voetpad volgens de verzoekende partijen. De verwerende partijen betwisten dat uitsprongen op verdiep niet kunnen worden beschouwd als constructies op een stuk grond dat door een rooilijn zijn getroffen. Wel wordt een omgevingsvergunningsvoorwaarde opgenomen die voorziet dat een gedeelte van het perceel kosteloos moet worden overgedragen.
In een zeer feitelijke beoordeling oordeelt de Raad dat het bouwperceel wordt afgebakend door een rooilijn die in 1996 zou zijn goedgekeurd met een rooilijnplan, maar die nog niet werd gerealiseerd.
De vraag is dan ook of dergelijke kosteloze grondafstand een voorafgaandelijke beslissing van de gemeenteraad zou noodzaken, terwijl cfr. de plannen wel wordt voorzien in een aanleg van deze grondstrook die aansluit bij de aanleg van het openbaar domein.
Concreet gaat het volgens de Raad om een omgevingsvergunningsaanvraag waarbij nog niet zeker is of er tussen de rooilijn en de bouwlijn nog een deel openbaar domein ingericht moet worden. De Raad is van oordeel dat geen beslissing van de gemeenteraad noodzakelijk is. Volgens de Raad zou een kosteloze grondafstand enkel het eigendomsrechtelijk statuut van het overgedragen perceelsgedeelte wijzigen. Dit zou niet impliceren dat er een beslissing over de zaak van de wegen vereist is. De beoordeling luidt als volgt:
‘Uit het voorgaande blijkt dat enkel indien zou blijken dat er tussen de rooilijn en de bouwlijn nog een deel openbaar domein moet ingericht worden, de aanvrager een oprit of voetpad mogelijk moet maken. Er wordt dus enkel een voorwaarde opgelegd tot kosteloze grondafstand en het eventueel indienen van een dossier bij de stedelijke dienst.
De verzoekende partijen stellen nog dat de gemeentelijke wegenis door de gratis grondafstand wordt uitgebreid waardoor ze wel onder toepassing van artikel 31 Omgevingsvergunningsdecreet valt. Door een gratis grondafstand wijzigt enkel het eigendomsrechtelijk statuut van het overgedragen perceelsgedeelte. Een kosteloze grondafstand op zich impliceert niet dat er een beslissing over de zaak van de wegen vereist is.’
De Raad oordeelt dus dat het feit dat de voorwaarde van de kosteloze grondafstand werd opgelegd, niet decisief is. Er zou onvoldoende vaststaan dat het gaat om een gedeelte openbaar domein dat wordt ingericht.