Verschaft louter eigendomsstatuut een vennootschap persoonlijk belang?

In een arrest van de Raad van State van 21 mei 2024 met nr. 259.804 wordt uitspraak gedaan over de belangvereiste van een vennootschap om als lid van het ‘betrokken publiek’ beroep te kunnen instellen bij de Raad voor Vergunningsbetwistingen. Artikel 105 van het Omgevingsvergunningsdecreet bepaalt dat het ‘betrokken publiek’ beroep kan instellen. Uit dit artikel volgt dat beroep kan worden ingesteld door elke persoon die waarschijnlijk gevolgen ondervindt van de afgifte van een omgevingsvergunning. In geval van betwisting of dergelijke gevolgen waarschijnlijk zijn, behoort het de Raad voor Vergunningsbetwistingen toe te onderzoeken of de beroeper voldoende aannemelijk maakt dat hij waarschijnlijk gevolgen ondervindt van de afgifte van de omgevingsvergunning.

In casu oordeelde de Raad voor Vergunningsbetwistingen in een arrest van 10 november 2022 met nr. 2122-RvVb-0328-A dat een vennootschap de gevreesde mobiliteitshinder niet voldoende aannemelijk had gemaakt en dat niet voldoende duidelijk en concreet werd aangeduid welke persoonlijke mobiliteitshinder zij zou ondervinden.

De Raad van State diende te oordelen of deze zienswijze al dan niet een te stringente lezing is van artikel 105 OVD. De Raad stelt vooreerst dat met het criterium dat de beroeper enkel aannemelijk moet maken dat hij ‘waarschijnlijk gevolgen’ zal ondervinden van de afgifte van de omgevingsvergunning, de decreetgever aan het publiek een zeer ruime mogelijkheid heeft geboden om in rechte op te komen tegen een omgevingsvergunning en enkel de actio popularis wou uitsluiten.

De Raad oordeelt verder als volgt:

‘De eigenaar of exploitant van een perceel dat grenst aan het terrein waarop vergunningsplichtige handelingen zullen plaatsvinden, onderscheidt zich in de regel door de ligging van deze terreinen reeds voldoende van het algemene publiek, en maakt door die enkele omstandigheid normaal reeds voldoende aannemelijk dat het waarschijnlijk is dat de tenuitvoerlegging van de omgevingsvergunning hem persoonlijk zal treffen. Slechts wanneer uit de gegevens van de zaak blijkt dat het niet waarschijnlijk is dat deze eigenaar of exploitant, niettegenstaande de naburige ligging van zijn terrein, enig gevolg zou ondervinden van de vergunde handelingen, kan hem de toegang tot de Raad voor Vergunningsbetwistingen worden ontzegd. De beroeper heeft in dat verband geen andere stelplicht dan het vermelden van zijn hoedanigheid van eigenaar of exploitant van het naburig terrein, en het behoort de partij die de ontvankelijkheid van het beroep betwist om de feitelijke gegevens voor te leggen die kunnen aantonen dat het niet waarschijnlijk is dat de beroeper, niettegenstaande de naburige ligging van zijn terrein, enig gevolg zou ondervinden van de vergunde handelingen.

[eigen aanduiding]

De Raad licht verder toe dat door o.m. te oordelen dat het standpunt dat uit de omstandigheid dat verzoekende partij de panden op het naburig terrein exploiteert en verhuurt, niet vanzelfsprekend zou volgen dat ze door een potentiële toenemende mobiliteit rechtstreeks of onrechtstreeks in haar belangen zal worden geschaad, drempels worden toegevoegd aan de draagwijdte van het begrip ‘betrokken publiek’.

De eerdere rechtspraak van de Raad voor Vergunningsbetwistingen, dat het louter nabuurschap op zich niet volstaat om te doen besluiten dat er sprake is van rechtstreekse of onrechtstreekse hinder of nadelen, wordt op deze wijze genuanceerd (zie o.m. ook RvVb 24 februari 2022, nr. A/2122/0496 en RvVb 17 juni 2021, nr. A/2021/1106).

Previous
Previous

Solitaire windturbine toch niet zo voor de hand liggend

Next
Next

Stikstof-saga: persbericht van Vlaamse Regering wijzigt decretale vergunningsplicht niet volgens Grondwettelijk Hof