Raad van State verklaart zich onbevoegd vanaf betekening dwangbevel tot betaling administratieve geldboete

In een aantal baanbrekende arresten van de Raad van State van 28 maart 2024 (nrs. 259.301, 259.302, 259.303, 259.304) verklaart de Raad zich onbevoegd om uitspraak te doen over de ingestelde verzoekschriften tegen de beslissing van het afdelingshoofd van de Mestbank om een administratieve geldboete op te leggen wegens het niet afzetten van de meststoffen volgens de geldende mestwetgeving.

Tegen de opgelegde geldboetes werd door de verzoekende partijen telkenmale een verzoekschrift tot vernietiging ingediend bij de Raad van State.

Navolgend liet de Vlaamse Landmaatschappij aan de verschillende partijen een dwangbevel betekenen om zo de geldboete alsnog in te vorderen.

Door de verzoekende partijen werd, weliswaar enkel tegen dit dwangbevel, verzet aangetekend.

De rechtsmacht van de Raad van State werd door de Vlaamse Landmaatschappij telkenmale betwist door te wijzen op de vordering voor de rechtbank van eerste aanleg, waarin - om nuttig verzet te kunnen aantekenen - ook wordt gewezen op de betwisting over de wettigheid van de opgelegde boetebeslissing.

De mogelijkheid om verzet aan te tekenen wordt geregeld in artikel 69 van het Mestdecreet, dat stelt als volgt:

‘Artikel 69.

§ 1. Op het dwangbevel zijn de bepalingen toepasselijk van deel V van het Gerechtelijk Wetboek houdende bewarend beslag en middelen tot tenuitvoerlegging.

§ 2. Binnen een termijn van 30 dagen na betekening van het dwangbevel kan de betrokkene bij gerechtsdeurwaardersexploot een met redenen omkleed verzet doen, houdende dagvaarding van het Vlaamse Gewest, bij de rechtbank van eerste aanleg van het arrondissement van de standplaats van de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd. Hiertoe kiest het Vlaamse Gewest woonplaats bij de Mestbank.

§ 3. Dit verzet schorst de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.

§ 4. De met de invordering belaste ambtenaar kan, vóór de definitieve beslechting van het geschil bedoeld in § 2, een procedure in kortgeding inleiden bij de voorzitter van de rechtbank waar dit geschil in eerste aanleg aanhangig wordt gemaakt, teneinde betrokkene te doen veroordelen tot betaling van een provisie op het bij dwangbevel gevorderde bedrag.’

De Raad oordeelt dat het de bedoeling zou zijn van de decreetgever om te voorzien in een rechtsbescherming bij de burgerlijke rechter, die met volle rechtsmacht oordeelt over de administratieve geldboete.

De Raad stelt als volgt:

‘De rechtbank van eerste aanleg kan daarbij de wettigheid beoordelen, zowel van de boete en de onderliggende bevindingen op grond waarvan de boete werd opgelegd, als van de beslissing om de boete niet geheel of gedeeltelijk kwijt te schelden. Zij kan in voorkomend geval het dwangbevel vernietigen en zeggen voor recht dat de administratieve geldboete niet verschuldigd is wegens de onwettigheid van de beslissing tot het (verwerpen van het bestuurlijk beroep tegen de beslissing tot het) opleggen van de geldboete.’

Hoewel dus wordt geoordeeld over de draagwijdte van de rechtsmacht, stelt de Raad als volgt:

‘Uit het voorgaande volgt dat de decreetgever aan de rechtbank van eerste aanleg de bevoegdheid heeft opgedragen om, vanaf de betekening van het dwangbevel, met volle rechtsmacht kennis te nemen van de geschillen met betrekking tot deze geldboeten. Vanaf die betekening heeft de Raad van State dan ook geen rechtsmacht meer om uitspraak te doen over de beroepen tot nietigverklaring die worden gericht tegen de beslissing tot het (verwerpen van het bestuurlijk beroep tegen de beslissing tot het) opleggen van de geldboete. Artikel 69, § 2, van het Mestdecreet kwalificeert als een wet die het geschil aan een ander rechtscollege toekent, in de zin van artikel 14, § 1, RvS-wet.’

Zonder nader in te gaan op de draagwijdte van de rechtsmacht en het aanhangige burgerlijke geschil, stelt de Raad dus vast dat de betekening van een dwangbevel hoe dan ook zou maken dat de rechtsmacht van de Raad vervalt.

Zolang er geen dwangbevel wordt betekend, zou de Raad dus wel beschikken over de rechtsmacht om kennis te nemen van de beroepen die gericht worden tegen de beslissingen tot het opleggen van de geldboete. De wettigheidscontrole die de Raad van State in dergelijk geval uitoefent, verschilt niet van de wettigheidscontrole die de rechtbank kan uitoefenen wanneer zij kennis neemt van een verzet op grond van artikel 69, § 2, van het Mestdecreet.

Previous
Previous

Grensoverschrijdend bouwende buurman teruggefloten door Grondwettelijk Hof?

Next
Next

Raad van State vernietigt ruimtelijk beleidsplan dat verordenende bepalingen bevat