Waterdoorlatende bedekking is verharding en dus vergunningsplichtig

Er bestaat in de praktijk een groot misverstand over verharding en de omgevingsvergunningsplicht ervan. De overtuiging durft nogal eens te heersen dat verharding (denk aan grasdallen, steenslag, oprit in kiezelsteen, kunstgras) geen vergunningsplichtige verharding is, omdat deze waterdoorlatend zou zijn.

Niets is minder waar.

Het loutere feit dat op een grond / bodem louter siersteen of lavasteen werd aangebracht en dat het geheel waterdoorlatend is, ontslaat de aanbrenger ervan niet van het bekomen van een omgevingsvergunning. De vraag die moet worden gesteld is of de bodembedekking de originele bodem daadwerkelijk verhardt.

De Raad van State werd recent bevraagd naar aanleiding van een herstelmaatregel die door de stad Oostende werd opgelegd aan een echtpaar die een waterdoorlatende bedekking had aangebracht in de voortuin. Het echtpaar betoogde dat de herstelmaatregel niet strookte met een praktijk van de stad om nu eens wel en dan eens niet op te treden in functie van aangelegde verharding, waarbij deze het criterium van de waterdoorlatendheid zou hanteren.

De Raad oordeelde in zijn arrest van 12 januari 2024 met nummer 258.411 in essentie dat het waterdoorlatend karakter van een dergelijke bedekking bij de vraag of iets omgevingsvergunningsplichtig is er niet toe doet.

‘[…] De verzoekende partijen reiken geen concrete elementen aan die doen blijken dat de decreetgever een andere bedoeling heeft gehad dan het begrip “verharding” te begrijpen in de gebruikelijke betekenis van het woord. Meer bepaald maken de verzoekende partijen geenszins aannemelijk dat de decreetgever heeft beoogd om het begrip “verharding” te koppelen aan het al dan niet waterdoorlatend karakter van de aangebrachte bodembedekking. Zij verwijzen enkel naar toepassingen ervan door diverse bestuurlijke overheden, maar die kunnen zoals gezegd bezwaarlijk bepalend worden geacht om de bedoeling van de decreetgever te achterhalen, te meer nu diverse overheden daaraan soms een uiteenlopende invulling blijken te hebben gegeven.

27. Het bestreden besluit stelt in dit verband op goede grond het volgende:

“De stelling van de beroepsindieners dat de ‘algemene spreekwoordelijke betekenis’ van het begrip ‘verharding’ niet van toepassing is, faalt naar recht.

Het rechtszekerheidsbeginsel houdt in dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk moet zijn, zodat de rechtszoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien op het tijdstip dat de handeling wordt verricht en de overheid daarvan niet zonder objectieve en redelijke verantwoording mag afwijken […]

Het rechtszekerheidsbeginsel vereist evenwel niet dat elk begrip dat in een verordenende bepaling voorkomt (of onderdelen ervan), wordt gedefinieerd, noch vereist dit beginsel dat in de betrokken verordenende bepaling de interpretatie ervan wordt opgenomen of verduidelijkt. Bij gebrek aan een definitie in de verordenende bepaling zelf moet een begrip, steeds onder toezicht van de daartoe bevoegde rechter, in hun spraakgebruikelijke betekenis kunnen worden verstaan en toegepast […]

Uit de omstandigheid dat het begrip ‘verharding’ niet wordt gedefinieerd in de verordenende bepalingen van de organieke regelgeving zelf, te dezen in de kwestieuze bepalingen van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, volgt dat het overeenkomstig de aangehaalde rechtspraak van de Raad van State door de bevoegde overheid in zijn spraakgebruikelijke betekenis moet worden uitgelegd en toegepast, en dit in tegenstelling tot wat de beroepsindieners doen gelden.

In zijn spraakgebruikelijke betekenis (Van Dale) is het zelfstandig naamwoord ‘verharding’ gesubstantiveerd van het werkwoord ‘verharden’, wat betekent ‘hard(er) maken’ en betekent ‘hard’ verder ‘niet week of zacht’. De concrete aanleg van de voortuin in siergrind en lavasteen voldoet aan deze definities. Hieruit volgt dat de aanleg van de voortuin met siergrind en lavasteen zodoende voldoet aan de spraakgebruikelijke betekenis van ‘verharding’. Of de verharding al dan niet een ‘waterdoorlatende bedekking’ is, doet daar niet aan af, omdat in zijn spraakgebruikelijke betekenis niet het permeabele karakter van de materialen doch het niet-weke of onzachte karakter ervan bepalend is.

De vergunningsplicht voor het aanleggen van een verharding is ingesteld door het Vlaamse Gewest in artikel 4.2.1, 1° VCRO. Het is dus hier dat de vergunningsplicht wordt bepaald. Steden en gemeenten hebben niet de bevoegdheid om handelingen die onderworpen zijn aan de vergunningsplicht hiervan vrij te stellen. Het is ook op basis van deze bepaling dat de bestuurlijke maatregel van last onder dwangsom werd opgelegd. De mogelijke definities of bepalingen die er binnen andere steden en gemeenten zijn opgenomen in stedenbouwkundige voorschriften, kunnen de vergunningsplicht op dit punt dus niet beperken. Wel kunnen zij via eigen voorschriften, onder andere, ingrijpen op de door de Vlaamse Regering geformuleerde vrijstellingen, doch voor de voortuin zijn er geen vrijstellingen voorzien op het aanleggen van verhardingen buiten de noodzakelijke toegangen. Ook kunnen zij voorzien in welke mate een vergunningsplichtige handeling ter plaatse kan worden gerealiseerd.

Welke definitie de stad Oostende hanteert in haar verordening is dan ook niet relevant daar de vergunningsplicht en de schending is gebaseerd op de VCRO. Door de rechtspraak wordt een verharding in kiezel, lavasteen en dergelijke meer wel degelijk aanvaard als een verharding respectievelijk constructie. De definitie die gepubliceerd is op de website van het departement Omgeving kan de regelgeving niet veranderen en staat ook niet boven de uitspraken van de rechtbank […]’

28. Het Van Dale Woordenboek vermeldt als tweede betekenis van het woord “verharding”:

“plaats waar of datgene waarmee is verhard is

ook als tweede lid in samenstellingen als de volgende, waarin het eerste lid een terrein(soort) noemt: baanverharding, bermverharding, dijkverharding, erfverharding, kaaiverharding, oeververharding, perronverharding, rijwegverharding, straatverharding, terreinverharding, vloervzerharding, wegverharding, zeedijkverharding

ook als tweede lid in samenstellingen als de volgende, waarin het eerste lid het verhardinsmateriaal noemt: asfaltverharding, betonverharding, bitumenverharding, grindverharding, kiezelverharding, puinverharding, steenslagverharding”

29.       De verzoekende partijen betwisten niet dat het aanbrengen van grond en lavasteen, op de wijze waarop zij dat hebben gedaan, wel degelijk te beschouwen is als een verharding in de gebruikelijke betekenis van het woord. In die omstandigheden kunnen de verzoekende partijen niet staande houden dat de verwerende partij niet wettig tot het besluit is kunnen komen dat te dezen sprake was van een vergunningsplichtige handeling.

 

[…]’

 

Duidelijk dus.

 

Een gewaarschuwd persoon …

 

Bij vragen, kan u steeds contact met ons opnemen.

 

Previous
Previous

Stemplicht bij Europese verkiezingen voor 16-plussers

Next
Next

Beoordeling beroep inzake zaak der wegen is allesomvattend